In de cultuureducatie is kennis van iedereen…?

In de cultuureducatie werken onder andere intermediairs/ Cultuureducatie met Kwaliteit penvoerders, ICC’ ers, leerkrachten, zzp kunstdocenten en educatief medewerkers van culturele instellingen met elkaar samen. Al deze partners hebben eigen specialismen, achtergronden, kennis en ervaring die ze inzetten om een educatief project of programma tot een succes te maken. 

Tegelijkertijd is een focus bij een subsidieregeling zoals Cultuureducatie met Kwaliteit (CmK) deskundigheidsbevordering: we leren met behulp van subsidie met zijn allen voortdurend bij; vanuit experiment, door te doen, maar ook van elkaar.

Van wie is de kennis in de cultuureducatie dan eigenlijk?


Kennisdeling

‘Cultuureducatieve programma’s worden ontwikkeld met gemeenschapsgeld, dus al die kennis moet gewoon gedeeld worden.’ Een dergelijk statement hoorde ik in het afgelopen schooljaar een keer tijdens een bijeenkomst waarbij het gezelschap hoofdzakelijk bestond uit medewerkers van gesubsidieerde culturele instellingen.

Ook in de CmK regeling gaat men uit van de logica van kennisdeling; in de Staatscourant (2020, Fonds voor Cultuurparticipatie) staat het zelfs als verplichting opgenomen: “De penvoerder is verplicht tot kennisdeling, monitoring en evaluatie van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt [en] zet in het projectplan uiteen op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan kennisdeling en is verplicht deel te nemen aan het landelijke kennisdelingstraject.” Het zijn echter vaak kunstdocenten en/of educatief medewerkers en niet de penvoerders die lessen, trainingen en andere activiteiten (mede) ontwikkelen en uitvoeren. Onderscheid tussen welke kennis wel en niet gedeeld moet worden door penvoerders, wordt niet gemaakt. Dat kan bij penvoerders de indruk wekken dat deelnemende kunstdocenten ook verplicht zijn hun kennis te delen. 


Tijden veranderen

In een situatie waarin kunstdocenten hoofdzakelijk in loondienst zijn bij gesubsidieerde kunstencentra is het idee van kennisdeling best voor de hand liggend. Dan vertegenwoordig je als kunstdocent met je werk je kunstencentrum. Ontwikkelen van aanbod gebeurt in de ‘baas’ zijn tijd. Je inhoudelijke output is van die organisatie en daarmee van de gemeenschap die het kunstencentrum mogelijk maakt. Helder afgebakend allemaal.

Echter, steeds meer kunstdocenten werken niet langer in loondienst voor kunstencentra. Zij moeten steeds vaker verder als zelfstandige. Als ondernemer. Een onzekerder bestaan, waarin de balans tussen declarabele en niet declarabele uren (en daarmee dus eigen investering) een hele andere is dan in loondienst. Dit principe zagen we uitvergroot worden in coronatijd: hoe kwetsbaar de zzp’ers zijn. 

Zij investeren zelf in hun onderneming en in hun vakkennis. Ze lopen volledig alle risico. Dan kun je niet tegelijkertijd zeggen dat kennis die ontstaat binnen de samenwerking níet minimaal mede hun eigen opbrengst is. Dat is meten met twee maten. 

Eigenaarschap

Deze verandering binnen de dynamiek van samenwerking in de cultuureducatie maakt kennisdelen ineens tot een grijs gebied. De intermediairs, vaak voortgekomen uit de kunstencentra, zijn meer netwerkorganisaties geworden; verbinders van partijen, procesbegeleiders en mede mogelijk makers. Eigenaarschap van de vakkennis van de zzp kunstdocenten en van andere culturele partners gaat in deze situatie niet meer op. 

Culturele partners brengen vaak zelf minstens net zoveel kennis en ervaring in, als dat er nieuwe kennis gezamenlijk tot stand komt. Dus wanneer penvoerders al dan niet verplicht (vakinhoudelijke) kennis delen, delen ze iets dat niet alleen van hen is. 


Onderscheidend vermogen

Als we willen dat de talrijke zzp kunstdocenten onderdeel uit blijven maken van de cultuureducatie, met alle diversiteit die dit met zich meebrengt, zullen we hun ondernemerschap en daarmee het gedeelde eigenaarschap van kennis serieus moeten nemen. Vakkennis en dan met name de eigen unieke toepassing daarvan in de praktijk is namelijk vaak een van de belangrijkste competitive advantages van de zzp’ers: datgene waarmee ze zich onderscheiden van alle andere zzp’ers. 

In een werkveld waar er meestal meer aanbieders zijn dan dat er scholen zijn, is onderscheidend vermogen bijna letterlijk een vermogen waard. Er lijkt echter haast een taboe op te rusten wanneer kunstdocenten zuinig willen zijn op dat wat van hun is: hun intellectueel eigendom.   


Win-win?

Ook bij een samenwerking tussen gesubsidieerde partijen brengen partners eigen kennis en ervaring in waar hard voor is gewerkt. Kennisdeling leidt ook in dit geval niet altijd tot een win-win voor alle partijen. Op enig moment zijn partners wellicht concurrerende aanvragers binnen eenzelfde subsidieregeling. Hoe zuur is het dan als de bedenker van een projectopzet misgrijpt omdat het budgetplafond is bereikt of vanwege het criterium regionale spreiding,  

terwijl een andere partij die dezelfde projectopzet heeft ‘geleend’ wel subsidie heeft weten te bemachtigen.Of er volgt een eervolle publicatie over een project, waarvan een (toenmalige) partner vindt dat dit project gebaseerd is op zijn of haar kennis en idee, maar waarvan in het artikel geen melding wordt gemaakt. Zomaar twee voorbeeldsituaties die een samenwerkingsrelatie en onderling vertrouwen onder druk kunnen zetten. 


Plagiaat

Dat wil niet zeggen dat kennisdeling in de cultuureducatie verbannen moet worden. Sterker nog, het is enorm belangrijk dit te blijven doen: een samenwerking kan alleen slagen als informatie die relevant is voor de samenwerking door alle partners gedeeld wordt (Kanter, 1994). Met deze insteek in het achterhoofd zijn er bij kennisdeling met name drie vragen van belang: 

Welk doel dient de samenwerking, welke kennis van de diverse partners is er wel en niet voor nodig om dit doel waar te maken en van wie is de uit de samenwerking voortvloeiende kennis?

Binnen de cultuureducatie is nu niet tot nauwelijks geregeld hoe intellectueel eigendom beschermd wordt. Daar waar in de muziekindustrie conflicten over (vermeend) plagiaat tot vervelende situaties kunnen leiden, is het binnen de cultuureducatie minstens even moeilijk te onderscheiden of het bedachte moedwillig gekopieerd is, dat men samen een idee heeft bedacht of toevallig afzonderlijk op hetzelfde idee gekomen is. Waarbij er soms een soort beeld heerst dat plagiaat in onze sector ‘moet’. Dat maakt het niet makkelijker om je hoofd boven water te houden als partij in de cultuureducatie.  

Het vastleggen van goede afspraken over eigenaarschap van kennis, intellectueel eigendom en hoe dit beschermd wordt, is echter net zo belangrijk als bijvoorbeeld een eerlijke betaling. Niet voor niets is de Fair Practice Code in het leven geroepen, die onder meer spreekt over ‘respectvol, solidair en in vertrouwen met elkaars belangen rekening […] houden ten dienste van een sterke sector’ (Fair Practice Code, 2019).  


Wie betaalt…

Voorgaande in ogenschouw nemend, is kennis in de cultuureducatie dus niet vanzelfsprekend van de gemeenschap, omdat er sprake is van subsidie. Samenwerkingspartners brengen allemaal een eigen investering (tijd, kennis en/of geld) in, die leidt tot het eindresultaat. Partijen kunnen over en weer geschaad worden wanneer hun onderscheidend vermogen, hun intellectueel eigendom, vrijelijk gedeeld wordt. De zinsnede “wie betaalt, bepaalt” zou ik om willen buigen naar “wie co-creëert, formaliseert”. Daar waar sprake is van co-creatie, zorgen formeel vastgelegde afspraken over wat valt onder intellectueel eigendom en wat er met kennis voor, tijdens en na een project gebeurt voor een beschermd cultureel ondernemend klimaat voor alle partijen. Dan hoeft niemand te vrezen dat kennisdeling het eigen voortbestaan in gevaar brengt. Juist daar heeft ook de gemeenschap op termijn het meeste baat bij.


* Bronnen:

Kanter, R. (1994). Collaborative advantage: The art of alliances. Harvard Business Review, (juli-augustus). Geraadpleegd van https://hbr.org/1994/07/collaborative-advantage-the-art-of-alliances

Kunsten ‘ 92 (2019). Fair Practice Code.

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie (2020). Regeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2021–2024 Fonds voor Cultuurparticipatie.

Scroll naar top